SV | Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, [te weten,] van de gouden kalveren, die te Beth-el en die te Dan waren. |
WLC | רַ֠ק חֲטָאֵ֞י יָרָבְעָ֤ם בֶּן־נְבָט֙ אֲשֶׁ֣ר הֶחֱטִ֣יא אֶת־יִשְׂרָאֵ֔ל לֹֽא־סָ֥ר יֵה֖וּא מֵאַֽחֲרֵיהֶ֑ם עֶגְלֵי֙ הַזָּהָ֔ב אֲשֶׁ֥ר בֵּֽית־אֵ֖ל וַאֲשֶׁ֥ר בְּדָֽן׃ ס |
Trans. | raq ḥăṭā’ê yārāḇə‘ām ben-nəḇāṭ ’ăšer heḥĕṭî’ ’eṯ-yiśərā’ēl lō’-sār yēhû’ mē’aḥărêhem ‘eḡəlê hazzâāḇ ’ăšer bêṯ-’ēl wa’ăšer bəḏān: |
Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, [te weten,] van de gouden kalveren, die te Beth-el en die te Dan waren.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, [te weten,] van de gouden kalveren, die te Beth-el en die te Dan waren.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!